oude blogs




23. Woord van het jaar: deemoedplasje

Sedert acht jaar wordt rond de kerst een lijstje gemaakt van woorden die in het afgelopen jaar zijn geïntroduceerd. Het meest populaire woord krijgt het predicaat “Woord van het jaar”.
In mijn persoonlijke lijstje staat dit jaar het woord “deemoedplasje” bovenaan. Het bestaat al lang, maar voor mij is het nieuw.

Want sinds enkele weken maakt een jonge hond deel uit van ons gezin. Wanneer iemand binnenkomt,  toont onze jongste huisgenote haar nederigheid door enkele druppeltjes urine te laten lopen. Na enig googelen (in 2003 op plaats 3 als  “Woord van het jaar”) levert dit de term deemoedplasje op.Een deemoedplasje is in de wereld van de hond een simpele, maar effectieve manier om nederigheid te tonen en de positie van de ander te aanvaarden als dominant.


Ook bij de mens speelt deemoed een belangrijke rol. We kennen het in diverse wereldgodsdiensten en culturen. Zo beschouwde Gandhi  geweldloosheid als de uiterste graad van deemoed.

In de Katholieke leer is gebrek aan deemoed een van de zeven hoofdzonden. Een bekend sprookje van de gebroeders Grimm heeft als titel: “ Armut und Demut führen zum Himmel”. In dit sprookje gaat een prins nederig in armoede leven om daarmee de hemel te kunnen verwerven.  Deemoed is ook in onze cultuur een deugd.

En dat dit ietwat archaïsche woord een ouderwetse deugd aangeeft is geenszins waar. Deemoed is actueel !

Zeker bij leiders van grote organisaties die “in de fout” zijn gegaan. Daar is deemoedig excuses aanbieden en diep door het stof gaan een manier om het publieke gevoel van onrecht en onrechtvaardigheid weg te nemen.

Denk dan aan de topman van Toyota, Akio Toyoda, die flink geëmotioneerd zijn verontschuldigingen aanbood omdat er miljoenen auto’s moesten worden teruggeroepen i.v.m. gebreken. Maar ook Tony Hayward, de ontslagen BP-topman, die door pers en publiek verantwoordelijk is gehouden voor de olieramp in de Golf van Mexico.

Of de topmanagers van de grote Engelse banken die in 2009 tijdens hoorzittingen in het Lagerhuis deemoedig ingingen op scherpe vragen van parlementariërs*.

Een voorbeeld dicht bij huis, voltrok zich in maart van dit jaar, toen bekend werd dat de grote bazen van de ING  aanzienlijke bonussen ontvingen voor hun prestaties in 2009, het jaar waarin hun bank 10 miljard euro aan publiek geld in kas had om het hoofd boven water te kunnen houden. In (social) media, werd fel hierop gereageerd door het publiek, maar ook door ING-klanten die opriepen om spaargeld over te brengen naar andere banken. De voorman van ING, Jan Hommen verklaarde na enige tijd deemoedig om af te zien van zijn bonus** .

Door het “teruggeven” van de bonus en het betuigen van spijt over de onrechtvaardigheid die de ING-leiding de samenleving aandoet met het "aannemen” van hun bonus, tonen zij nederigheid.

Fouten toegeven is een belangrijk aspect van deemoed: erkennen dat je het dacht te weten, maar dat je het toch niet goed hebt gezien. Maar ook: Excuses aanbieden voor datgene wat je hebt aangericht aan schade of wat je anderen tekort hebt gedaan. En: Door het stof gaan en je eigen feilbaarheid tonen. Maar vooral: Oprecht beterschap nastreven.

Dat kan lang niet iedereen. Zeker niet de topmanagers die menen het gelijk aan hun kant te hebben of die de binding met de “gewone mensen” missen, zoals Occupyers (overigens ook een “Woord van het jaar”-kandidaat) in hun kritiek op topmanagers betogen.

En bij degene die geen deemoed kent, maar die zich onder druk van de publieke opinie gedwongen voelt om “spijt te betuigen” of "zaken te betreuren", zien we op zijn best een honds deemoedplasje.



*Deemoed Britse bankiers in Lagerhuis” NRC, 10 februari 2009

**De bonus gaat naar de bankier, de rekening naar de consument

De Morgen 23 maart 2011
 
22. Συνεργασία (sinergasia): De andere kant van de crisis.

Is het u ook wel eens opgevallen dat bepaalde woorden in korte tijd opkomen om vervolgens zoveel gebruikt te worden dat ze iedere keer wanneer we ze opnieuw horen, iets van hun zeggingskracht lijken te verliezen? Zo zijn woorden als recessie, Euro-crisis, bankroet, Griekenland en noodfonds in korte tijd opgekomen. Maar met iedere keer dat ze worden uitgesproken in een journaal, commentaar of talkshow lijken ze nietszeggend te worden en te vervallen tot krachteloze termen.

Alhoewel ik nooit modern Grieks heb geleerd en slechts een jaartje Oud Grieks en Latijn heb gehad, heb ik deze week geprobeerd om de vlagen tekst van de Griekse premier en andere politici en woordvoerders op te vangen en betekenis te geven. Zo hoorde ik meermalen het woord Συνεργασία (uitspraak ‘sinergasia’) Een prachtig woord dat je heel snel associeert met het “Nederlandse” woord synergie. Het betekent niet hetzelfde, maar het is het Griekse woord voor samenwerking. Nog een voorbeeld: Premier Papandreou sprak van Συμφωνία (klinkt als: symfonia). Heeft hij het over muziek ? Over een orkest ? Nee: dit woord betekent overeenkomst. Europese samenwerking klinkt als: ‘Evropaikí sinergasía’. Hoe beeldend kan een taal zijn ?

En dat is het verschil met termen als crisis en recessie: Hoe vaker je  woorden als symfonia en sinergasia gebruikt, hoe meer kracht ze krijgen. Samenwerken en synergie verbonden met elkaar in dat ene woord sinergasia en overeenkomst, klinkend als een symfonieorkest waarin musici onder leiding van een dirigent een prachtig samenspel hebben. We weten vanuit ons vak dat richtinggevende beelden een belangrijke rol spelen bij veranderingen. Zeker wanneer leiders in een organisatie mensen willen mobiliseren om hun bijdrage te leveren aan een veranderingsproces. Woorden als crisis en recessie kunnen dit niet. Ze zijn verbonden met pijn en angst en alarmeren hooguit. En dat levert geen sterke, richtinggevende beelden op die mensen kunnen verbinden en in beweging kunnen zetten.

Je wordt er nederig van wanneer je bedenkt dat onze taal en het moderne Grieks in betekenissen en woorden genetisch verwant zijn met een taal die meer dan twee millennia teruggaat.

En die verwantschap is de andere kant van de crisis....

21. Ongemanierd of aandachtsdeficiet  ?
Iedereen altijd aan het multi-tasken.....

Herkent u dit ?  U heeft een gesprek met een klant, uw chef of een directe collega om een uurtje te overleggen over een project. Uw iPhone ligt op tafel, evenals de BlackBerry van uw gesprekspartner. Zijn laptop staat op de achtergrond te snorren. Tijdens het gesprek zijn er geregeld toontjes te horen: met een dubbele gongslag komen mailtjes binnen, de BlackBerry vibreert af en toe. Uw iPhone flitst onregelmatig op met een ondergronds geluidje, wanneer er weer een nieuwe tweet door een volger is verzonden of een sms binnenkomt van een collega  die een afspraak niet haalt. Uw gesprekspartner werpt een blik op zijn scherm en klikt een aantal toetsen aan op zijn Blackberry. U kijkt snel op uw iPhone en veegt op het scherm naar een ander menu. Intussen steekt iemand zijn hoofd om de deur om even iets te vragen. Op de laptop is te horen dat er iemand online is gegaan op Skype.

Uw gesprekspartner kijkt nerveus op zijn horloge en neemt nog een slok koffie en u realiseert zich dat u een klant hebt beloofd om vandaag een voorstel de deur uit te doen, zodat het over enkele dagen kan worden besproken. U schrijft even een “reminder” voor uzelf op een visitekaartje dat u uit uw laptoptas vist.

Onze omgangsvormen, zijn veranderd. Nog maar vijftien jaar geleden was het not done om te telefoneren in het openbaar (we hadden niet voor niets telefooncellen !). En zeker niet tijdens een vergadering of in een één-op-één gesprek. Het openen van de post tijdens een gesprek werd beschouwd als een nonverbaal signaal van desinteresse. Het lezen en typen van tekst anders dan gespreksaantekeningen werd zelfs beschouwd als ongemanierd in de kantoor etiquette. Zomaar bij iemand binnenlopen tijdens een gesprek was niet gebruikelijk.

Blijkbaar is het met de enorme ontwikkeling op het gebied van informatie en communicatie steeds meer sociaal aanvaard dat we onze aandacht op verschillende activiteiten tegelijk richten en dat we voortdurend met allerlei online apparaten in de weer zijn. We hebben er zelfs een term bij: multi-tasken.

Volgens de Amerikaanse psychiater Dr. Hallowell*, een vermaard deskundige op het gebied van o.a. ADHD en andere aandachtstoornissen, zou de beschrijving van het gesprek hierboven  exemplarisch zijn voor wat hij noemt ADT, Attention Deficit Trait, geen aangeboren, maar een ontwikkelde aandachtstoornis. De symptomen hiervan zijn: gemakkelijk afgeleid worden, onrustig en ongeduldig zijn, moeite hebben om het eigen werk te organiseren, prioriteiten te stellen en de tijd te managen en ad hoc reageren op problemen.

ADT is niet aangeboren zoals het qua symptomen verwante ADD (Attention Deficit Disorder). Mensen ontwikkelen ADT in een hyperbeweeglijke omgeving, waarin hun aandacht voortdurend wordt weggetrokken door prikkels en ze bezig zijn deze te verwerken en er op te reageren. Komt daarbij een werkomgeving waarin het gewoon is om veel tegelijk te doen (multi-tasken !) en vooral niet te klagen over werkdruk, want daarmee toon je je zwak, dan ontstaat weldra een stresserend gevoel van schuld en tekortkomen.

Volgens Hallowell is ADT het gevolg van de vloedgolf aan prikkels, het hoge tempo waarin mensen hieraan worden blootgesteld en de enorme hoeveelheid “ruis” waarmee we voortdurend worden geconfronteerd (beeldschermen, reclame, beelden, enz.): het menselijk brein raakt op een bepaald moment overbelast waardoor het steeds moeilijker wordt om de aandacht langer dan enkele seconden te richten op een bepaald onderwerp . En dan is er sprake van ADT. Deze ADT leidt op den duur tot slechter presteren, stress en burn out verschijnselen.

Vanuit het perspectief van ADT zouden we elkaar kunnen helpen door vast te houden aan “oude” omgangsvormen en ADT “bevorderend” gedrag  als “ongemanierd” te beschouwen. Maar daarmee worden de oorzaken niet weggenomen.

*Edward M. Hallowell, Overloaded Circuits: Why Smart People Underperform Harvard Business Review OnPoint Enhanced Edition, 2005


20. Paradoxaal Populair.....

Polls, Hollands’ Best, Ako literatuurprijs, Publieksprijzen: Populariteit is in deze tijd heel belangrijk. Het lijkt alsof populariteit de graadmeter is voor succes in het leven. En dat geldt zeker ook voor de virtuele wereld waarin populariteit een belangrijk doel is.

Enkele jaren geleden ging het op internet vooral om het aantal hits dat je had op je site: naarmate je meer hits had, had je meer verkeer en was je commercieel interessanter voor adverteerders en providers. Hits = Populariteit.

In het tijdperk waarin social media het internet interactief hebben gemaakt, gaat het nog steeds om populariteit. Maar in een netwerk gaat het om de “aanhang” die je hebt en hoeveel wordt er over je “gesproken”. Relaties = Populariteit

Je ziet dat bv. op linkedin: in mijn netwerk bevindt zich iemand die 5000+ “connections” heeft: ik heb hem wel eens gevraagd of hij deze mensen allemaal ontmoet heeft. “En waarover heb je dan met hen gesproken ?”, was mijn enigszins valse vraag. Hij kon daar geen antwoord op geven.  En dat is waar het natuurlijk niet over gaat: het gaat om (naams)bekendheid. Het gaat er niet om dat je meer dan 5k mensen kent, maar dat 5k mensen je naam geregeld voorbij zien komen op hun scherm. Omdat ze een ‘connection’ zijn of een ‘friend’ of een ‘follower’.

Een weekje geleden was er een heftige discussie op twitter over censuur. Aanleiding hiervoor was het enorme getwitter (op sommige momenten meer dan 10.000 tweets per uur !) door mensen van de “#OccupyWallStreet” beweging in de VS.

De discussie op twitter ging over de vraag of twitter, waarin o.a. JP Morgan – een van de boosdoeners van Wall Street volgens deze beweging- geld heeft zitten, bewust #OccupyWallStreet buiten de “trending topics” houdt. Want als trending topic ben je wereldnieuws en dan heb je invloed op de publieke opinie en op beleidsmakers.

Dus wanneer twitter censuur pleegt omdat de interactie van hun “gebruikers” hen niet welgevallig is, “wat is het dan als social medium nog waard ?”, vroeg men zich af. Dan is het eigenlijk alleen nog maar marketingkanaal. “Zie je nou wel dat twitter ook niet deugt!” (aldus veel twitteraars).

Voor (massa)bewegingen als #OccupyWallStreet is het kunnen beschikken over  social media een eerste levenbehoefte. Want hen gaat het natuurlijk om het beschikken over kanalen om hun boodschap te verspreiden. Dus om populariteit....

En die populariteit kun je vergroten door bv. te roepen dat je nu niet populair bent omdat je genegeerd wordt of omdat de berichtgeving gecensureerd wordt (overigens een oude propagandatruc) en dat werkt paradoxaal. Want juist dat getwitter over censuur die twitter zou plegen, leidde tot een enorm aantal tweets over en van #OccupyWallStreet en daarmee tot een groei in populariteit ! Want zelfs President Obama sprak erover de volgende dag....

19. Besluitvorming in moeilijke tijden: meer schipperen dan ècht kiezen

In moeilijke tijden is er vaak kritiek op de verantwoordelijke beslissers. Dat zien we in organisaties, maar ook in de politiek.

Klachten over trage besluitvorming, onduidelijke besluiten of zelfs het opschuiven van lastige beslissingen en weinig daadkracht bij de uitvoering van acties.
Van buitenaf beschouwt, wordt dit dan gezien als gebrek aan leiderschap of het ontbreken van een visie.
Het idee bij “leken” (gewone medewerkers of burgers), is dat de beslissers deskundig zijn en dat hun beslissingen rationeel zijn en dat men dus op een zakelijke wijze, het maximale resultaat nastreeft.
Waar komt dat getalm dan vandaan ? Hoe kan het dat er beslissingen worden genomen die “vlees noch vis” zijn ?  Dat keuzes worden uitgesteld en de crisis groter wordt ?

Een verklaring hiervoor wordt gegeven door Herbert A. Simon, Nobelprijswinnaar Economie in 1978. Hij wijst al in 1946* op het verschijnsel dat beslissers, geneigd zijn om niet de maximale oplossing te zoeken voor een probleemsituatie, maar een “voldoende” oplossing. Hij noemt dat “satisficing”, een samentrekking van “satisfying” en “suffice”. Dit houdt in dat beslissers acceptabele doelen of resultaten willen bereiken terwijl men complicaties en risico’s zoveel mogelijk beperkt.

Het zoeken van de maximale oplossing is bij crises erg ingewikkeld: de situatie is complex en veranderlijk, waardoor het voor beslissers heel moeilijk is om besluiten te nemen. Verder spelen (grote) verschillen in belangen en doelen een rol.

Wanneer bovendien consensus en het zoeken van consensus de besluitvorming overheerst (zoals dat bv. in de Europese besluitvorming speelt), dan is het “logisch” dat men niet het maximale resultaat behaalt.
Daarbij wordt het echt moeilijk wanneer tegenspelers, zoals concurrenten wèl rationeel handelen.
En dat zien we in organisaties die in crisis verkeren, maar ook in “Europa”: Beslissers “satisficen”, terwijl bv. financiële beleggers wel rationeel handelen en uit zijn op maximale winst. Zij vatten de trage besluitvorming op als een teken van meningsverschillen of gebrek aan wil om echte oplossingen te vinden. Hierdoor komen de beslissers verder onder druk  te staan en wordt de situatie nog complexer.

En dat leidt uiteindelijk tot nog meer geschipper ......

*Herbert Alexander Simon: Administrative Behavior; a study of decision-making processes in administrative organisations, Fourth Edition 1997, Free Press.


18. Sterkte door veerkracht

Dit jaar is het tien jaar geleden dat ’9/11’ plaatsvond. Tijdens een recent verblijf in New York viel me op dat men bij de aandacht hiervoor -vaak in één adem met de term “American spirit”- het begrip “resilience” of veerkracht gebruikt. Dit om te verklaren waarom de Amerikaanse samenleving deze voor velen traumatische gebeurtenis te boven is gekomen.
Veerkracht is vooral bedoeld als een metafoor voor het vermogen van de Amerikaanse samenleving om effectief om te gaan met calamiteiten, stress en tegenslag. Door letterlijk “terug te veren” naar een (eerdere) staat van normaal functioneren en in sterkte te winnen door de opgedane ervaring te gebruiken.

Resilience is echter ook een wetenschappelijk begrip dat in ons vak van toepassing is op organisaties: organizational resilience en een psychologisch begrip van toepassing op individuen: psychological resilience.
Op het terrein van organizational resilience wordt onderzoek gedaan naar hoe organisaties ernstige situaties en crises te boven komen. Of het nu gaat om een dreigend faillissement of een groot incident als een brand.

Een bekend onderzoek op dit terrein is verricht onder 10 Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen naar hun prestaties in de periode na 9/11 en de wijze waarop ze al dan niet de crisis hebben overleefd*. Uit dit onderzoek komt een aantal factoren naar voren dat de veerkracht van organisaties bepaalt: financiële reserves die nodig zijn om omzetverlies op te vangen en het aantal ontslagen te beperken. Ten tweede relationele reserves: een goede relatie tussen werkgever en werknemers, maar ook de onderlinge relaties op de werkvloer, enz. en tenslotte een levensvatbaar business model (dat ook onder crisis omstandigheden effectief is).

Sinds vier decennia wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar psychological resilience.  Een bekend onderzoeksterrein van psychologische veerkracht is research naar het maatschappelijk succes van mensen ondanks risicofactoren en beperkingen waarmee zij als kind te maken hebben, zoals armoede, criminaliteit en taalachterstand**.

Een ander terrein is het onderzoek naar het herstel van mensen na ingrijpende gebeurtenissen. Psychologische factoren die worden onderscheiden op beide terreinen, zijn onder meer: hechting met anderen (bv. partner, familie en vrienden), positieve relaties met anderen in de omgeving (bv. collega’s), een positief zelfbeeld (o.a. inzicht in eigen kwaliteiten en vermogens), betekenis gevende systemen (bv. waarden, normen, positieve attitudes), zelfregulatie (bv. ambitie, doelstellingen), organisatie ondersteuning (bv. aandacht voor medewerkers, materiele ondersteuning) en culturele ondersteuning (bv. bepaalde standaards, rituelen e.d.).

Er is sprake van interactie tussen individuele veerkracht en veerkracht van organisaties in crisissituaties.

Want veerkracht is geen eigenschap of competentie van een persoon, een organisatie of een samenleving, zoals de term “American spirit” suggereert. Het is het proces dat plaatsvindt in de interactie tussen individuen en organisaties dat leidt tot veerkracht. En uiteindelijk sterkte.

*Jody Hoffer Gittell e.a. "Relationships, Layoffs, and Organizational Resilience. Airline Industry Responses to September 11" gepubliceerd in: The Journal of Applied Behavioral Science, Volume 42, 2006

** Ann S. Masten “Ordinary magic: Lessons from research on resilience in human development” in:  Education Canada, Vol.49 (3) 2010


17. Het nieuwe werken en Leren:
Worden medewerkers dommer van slimmer werken ?

Sedert enkele jaren wordt er wel gesproken van de “Now”-generatie of Google-generatie: jonge mensen die zijn opgegroeid met Google en die internetgedrag hebben ontwikkeld dat gericht is op onmiddellijke behoeftenbevrediging. Op iedere muisklik moet direct iets volgen. Informatie moet onmiddellijk beschikbaar zijn. Kortom: “Now” is het sleutelwoord.

Dit gedrag is in de afgelopen jaren gemeengoed geworden: we hebben geen geduld wanneer we online zijn. Minutenlang wachten op het laden van een site accepteren we niet. Een filmpje bekijken dat steeds wordt onderbroken door een langzame verbinding, klikken we weg. Een zoekopdracht via een zoekmachine moet in enkele milliseconden pasklare antwoorden geven. Bovendien: we willen online steeds meer dingen gelijktijdig kunnen doen.
Dit gedrag wordt door ‘Het Nieuwe werken’ of  ‘Smart Working’ gefaciliteerd. Kijk maar om je heen.

Je ziet ze in treinen, in wegrestaurants en op terrasjes in de stad: de nieuwe werker of smart worker: met een laptop, iPad en smartphone in de weer, hup het internet op, inloggen op het systeem van de baas om werk te doen, snel iets opzoeken, mail checken,  kijken of er relevante tweets zijn, met een muisklik linkedin uitnodigingen accepteren, een blik werpen op de buienradar, een interessante ppt presentatie op facebook zetten, even een smsje om iemand te feliciteren met een leuke deal, enz.

Dit “Now-gedrag” heeft niet alleen invloed op hoe mensen werken. Ook de wijze waarop men omgaat met kennis en leren  is in verandering*. Je zou het als volgt kunnen typeren: steeds minder het “traditionele” leren voor later, maar leren voor nu; niet meer algemeen, maar specifiek, niet meer breedte of diepgang zoeken, maar net genoeg, niet leren wat anderen belangrijk vinden, maar leren wat ik zelf belangrijk vind, minder gestructureerd en meer ad hoc leren.

Leren wordt daarmee vooral instrumenteel leren: “ik heb nu een vraag en daarop wil ik nu een antwoord of zeg me waar ik het kan vinden, zodat ik verder kan met mijn werk”.
Interessant is dan ook de recente aandacht voor IT-criticus en Pulitzer Prize-genomineerde Nicholas Carr**. Hij betoogt al enige jaren dat de eerder beschreven wijze waarop mensen online zijn en de dominante rol die  bepaalde partijen als Google daarin spelen, mensen dommer maken. In het kort komt het er op neer dat men veel meer opzoekt en vaststelt waar deze info te vinden is in plaats van deze eigen te maken, te deduceren uit wat men reeds weet of er gewoon over na te denken.  Informatie van zoekmachines en andere bronnen zoals fora, wordt nauwelijks geverifieerd terwijl heel veel onbetrouwbaar is. Ook schoolt men als het ware samen via social media, die mensen met gelijke interessen, meningen en visies bijeen brengen. Tenslotte is er op internet altijd via een muisklik een uitweg te vinden naar een nieuwe link, naar informatie die beter bevalt. Carr’s conclusie is: mensen worden dommer door internet.

En daarmee rijst de vraag: draagt het nieuwe werken hieraan bij  en worden medewerkers dommer van slimmer werken ?

* o.a. Christine Redecker, 2009, Review of Learning 2.0 Practices: Study on the Impact of Web 2.0 Innovations on Education and Training in Europe ITPS-rapport in opdracht van Europese Commissie

**o.a. de NRC  van 7 maart 2011 voor een interview met Nicholas Carr naar aanleiding van zijn laatste boek.


16. Leiderschap met een dubbele bodem:
Van ontwikkeling van leiders naar collectieve ontwikkeling van leiderschap.

Iedere organisatie is op zoek naar leiders: van Senior- medewerker tot CEO. Het antwoord op dit vraagstuk is vaak het ontwikkelen van leidinggevenden en managers tot leiders. Traditioneel gebeurt dit met MD-, trainings- en roulatie-programma’s die gericht zijn op de ontwikkeling van individuele “potentials” op het gebied van leiderschap.
De aanname is, dat als je maar genoeg formele leiders traint, coacht en begeleidt, de organisatie hiervan de vruchten plukt en tot de gewenste resultaten komt.

Niet alleen de traditioneel geselecteerde en gevormde leiders maar ook de nieuwe leiders moeten toegerust zijn op de eisen van deze tijd. Denk dan aan ontwikkelingen als het vervagen van de grenzen van organisaties als gevolg van uitbesteding (die vaak over landsgrenzen heen loopt), de komst van Web 2.0 en met name de sterke groei van social media, de veranderingen in de arbeidsmarkt als gevolg van de uitstroom van de ‘baby boom’- generatie, de behoefte aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, enz.

De vraag die in dit licht kan worden gesteld, is of het traditionele model van ontwikkeling van leiders nog wel adequaat is.

Moeten we om te beginnen niet af van het idee dat leiderschap is voorbehouden aan benoemde leiders die aan het hoofd staan van een organisatie(onderdeel) ?

Een interessante invalshoek rond dit thema kwam ik tegen in een artikel in The Leadership Quarterly van Februari 2011. *

De auteurs van dit paper stellen ter discussie dat leiderschap in organisaties traditioneel vanuit benoemde leiders moet komen. Ook vragen zij zich af of individuele ontwikkelng van deze leiders wel de beste weg is om tot effectief leiderschap te komen.

Zij pleiten voor een organisatiestrategie die gericht is op zelfontwikkeling van medewerkers op het terrein van leiderschap. Het collectief “enablen” van zelfontwikkeling leidt in deze opvatting tot het ontwikkelen van beter collectief leiderschap.
Dat maakt organisaties adaptiever, flexibeler en helpt deze om meer slagkracht te ontwikkelen.
Bovendien: het is goedkoper en effectiever dan dure management development programma’s en leiderschapstrainingen voor individuele leidinggevenden en managers.

Het verschil tussen ontwikkeling van leiders en collectieve zelfontwikkeling, is dat ontwikkeling van individuele leiders gericht is op leiderschapscompetenties van inidividuen en in die zin moet worden gezien als investeren in (individueel) menselijk kapitaal. Het organisatiebreed zelf doen ontwikkelen van leiderschap is veel meer een sociaal proces dat vooral gericht is op interpersoonlijke competenties van medewerkers (en leidinggevenden).

De redenering is dat, wanneer iedereen in een organisatie bezig is om zichzelf te ontwikkelen om de dingen beter te doen die moeten worden gedaan, de sociale processen in de organisatie veranderen: de samenwerking, de wijze waarop mensen hun rollen en taken vervullen, de doelen die zij nastreven, enzovoort.

Om deze collectieve zelfontwikkeling te stimuleren, dienen organisaties eerst en vooral ‘zelfontwikkelingsgedrag’ te stimuleren en te faciliteren. Zelfontwikkelingsgedrag is bv. het deelnemen aan zgn. "stretch assignments” (uitdagende leiderschapservaringen opzoeken op routinebasis), zelfreflectie en zelfbewustzijn en leren van anderen.

De strategische leiders zijn daarbij richtinggevend. Verder dienen systemen en processen, zoals HR-processen daarop te worden afgestemd.

Een interessante denkrichting waarin echter een lastig punt zit, nl. zelfontwikkeling veronderstelt zelfsturing. Zelfsturing vereist ‘zelfleiderschap’ en daarmee komen we op de dubbele bodem van dit verhaal: is het collectief beoefenen van zelfleiderschap hetzelfde als het gewenste leiderschap in een organisatie ?

* Leader self-development as organizational strategy

Rebecca J. Reichard and Stefanie K. Johnson,

The Leadership Quarterly Volume 22, Issue 1, February 2011, Pages 33-42

15. Inspirerend Leiderschap: vooral een kwestie van inspirerend communiceren.

Inspirerend leiderschap is “in”. Je komt de term veel tegen in literatuur, op internet bij conferenties enz.. Blijkbaar is er in deze tijd behoefte aan leiders die mensen weten te inspireren en hen emotioneel weten te raken.
Over inspirerend leiderschap wordt al zeker 40 jaar nagedacht door denkers en onderzoekers.

Dus “nieuw” is het niet, maar wel actueel.
Tijdens workshops voor leidinggevenden vraag ik deelnemers om aan te geven wie in hun omgeving inspirerend is voor hen. En wat dan inspirerend is voor hen.

Zij noemen vrijwel altijd (oud-)collega’s, medewerkers, mentoren en leraren. Ze  weten daarbij concrete situaties aan te geven en verbaal gedrag  te benoemen waarmee de betreffende persoon inspirerend was: ......... Stel je diezelfde vraag over hun huidige leidinggevende, dan moeten ze vaak goed nadenken en worden er termen gebruikt als “visie”, “uitstraling”, “vertrouwen” enz.

Deze termen worden weliswaar geassocieerd met inspirerend leiderschap, maar het verband is niet zo duidelijk.

Inspireren is een lastig begrip. Zeker in de context van leiderschap in organisaties. Want wat moet je doen als leidinggevende om je medewerkers te inspireren ? En hoe weet je dat je ze inspireert ? Je kunt niet zomaar vragen: Inspireer ik je nu ? Dat is bijna een impertinente vraag.

Downton (1973) omschrijft inspirerend leiderschap als “de actie of kracht om het intellect of de emoties van mensen in beweging te brengen”.
Bass (1985), onderzoeker en grondlegger van Transformationeel Leiderschap, waarvan “inspirerende motivatie” onderdeel uitmaakt,  beperkt inspirerend leiderschap tot: momenten waarop een leider niet-intellectuele, emotionele kwaliteiten ten toon spreidt en / of toevoegt aan het beïnvloedingsproces. Inspirerende leiders voegen affectieve kwaliteiten toe door het gebruik van inspirerende praatjes en emotionele appèls.
Een derde auteur: Yukl (1981) stelt dat inspiratie verwijst naar de mate waarin een leider enthousiasme stimuleert bij zijn ondergeschikten voor het werk van de groep en hij hen vertrouwen schenkt in hun vermogen om opdrachten succesvol uit te voeren en de groepsdoelen te bereiken.

Een centraal element in deze definities van inspirerend leiderschap is het gebruik van verbale communicatie om medewerkers te motiveren en bepaalde emoties op te roepen.
Inspirerende communicatie is dan ook een eerste stap naar inspirerend leiderschap.

Dat is niet alleen specifieker maar maakt het ook gemakkelijker. Want inspirerend communiceren kun je altijd en overal doen. Bovendien: je kunt het leren en je kunt ermee experimenteren. Waarom hier dan niet te beginnen?

En het mooie van inspirerend communiceren is, dat het niet is voorbehouden aan leiders……….

Bass, B. (1985). Leadership and performance beyond expectations. New York: The Free Press.

Downton, J. V. (1973). Rebel leadership: Commitment and charisma in the revolutionary process. New York: The Free Press.

Yukl, G. A. (1981). Leadership in organizations. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.


14. Serendipiteit en coaching

Gastcolumnist Lisanne Peters

Vinden wat je niet zoekt vraagt om anders kijken. Kijken met je onderbewuste, met je ziel. Het heeft alles met mind-set te maken.  Jezelf openstellen voor wat er op je pad komt, met andere ogen gaan kijken, verschillende brillen op durven zetten, je vooroordelen aan de kant gooien , loslaten en volgen….Onze doelgerichte maatschappij maakt dat we voornamelijk vinden wat we zoeken. Sterker nog we zijn in onze Westerse wereld helemaal geprogrammeerd om te vinden wat we zoeken. Dat heeft helaas als gevolg dat we aan heel veel interessante dingen voorbijgaan.

In mijn coachingssessies maak ik mensen daar bewust van. Serendipiteit is daarmee ook een belangrijk  onderdeel van mijn coachingssessies. Als coach treed ik op deze manier mijn klanten tegemoet omdat ik dan veel meer zie, hoor en voel. Aansluitend krijg ik van hen ook meer te zien en te horen . Tegelijkertijd stimuleer ik mijn klanten  met andere ogen naar zichzelf en hun omgeving te gaan kijken dat geeft hen ruimte en nieuwe inzichten.
Ik laat ze kijken naar de tegendelen, de schaduwkanten. Laat ze in andermans schoenen gaan staan, laat ze ervaren hoe verschillende plekken of begrippen voelen. Onze overtuigingen kunnen we daardoor oprekken de wereld wordt mooier en milder. Zo zijn mensen vaker in staat om bij hun latente kwaliteiten te komen  die zij  nodig hebben of in kunnen zetten bij hun vraagstuk of doelstelling.

In loopbaancoaching bijvoorbeeld zijn mensen in eerste instantie vaak gericht op de hun bekende mogelijkheden en onmogelijkheden.  Ik laat ze zichzelf eerst helemaal losmaken van de huidige situatie en ga terug naar wie ze zelf zijn en probeer ze contact te laten maken met hun drijfveren, verlangens, wensen en behoeften. Ze vertellen hun levensverhaal en ontdekken thema’s en patronen. Daarnaast komen ze zijwegen tegen die ze nooit eerder zijn ingeslagen maar die  op dit moment toch interessant lijken om verder te onderzoeken ook al zeggen ze tegen zichzelf dat zo’n weg toch niet kan en niet realistisch is. Ze zijn dan soms ontzettend hard op zoek naar een realistische optie of keuze en plotseling komen ze iets tegen waar ze eigenlijk nooit aan gedacht hebben maar dat zeer welkom is. Een vondst die meer dan waardevol kan zijn omdat zij nieuwe perspectieven opent die het leven een verrassende wending kunnen geven.

Deze vondsten vinden  mensen heel vaak in zichzelf en dat maakt het extra leuk. Je ontdekt dat je veel meer in je hebt dan je dacht en dat doet ook veel met het zelfvertrouwen van iemand. Mensen gaan van binnenuit stralen  en gaan grenzen verleggen met als gevolg steeds maar weer nieuwe verrijkende vondsten die hen weer verder brengen. En zo is de cirkel weer rond

Serendipiteit van alle tijden voor alle mensen, maak er gebruik van, je krijgt er heel veel voor terug!

 
13. Feedback in verandering

Gastcolumnist Bert Nijenhuis

Die goede oude Maslow

Tijdens trainingen Feedback Geven hoor ik de laatste tijd regelmatig dat deelnemers niet zo goed feedback durven geven. Het lijkt er op dat er onder invloed van een reorganisatie sprake is van een verminderd vertrouwen in een positieve reactie van collega’s en leidinggevenden die de feedback ontvangen.  In enkele gevallen is die angst gebaseerd op concrete negatieve ervaringen.

Hoe beïnvloedt een reorganisatie nou het gedrag van mensen waardoor het lastiger wordt om feedback te geven?
Om een antwoord te geven op die vraag kunnen we terecht bij een klassieker in de gedragswetenschappen, Abraham Maslow. Hij beschreef al in 1943 zijn zogenaamde behoeftepiramide. Vertaald naar behoeften van de werkende mens in een bedrijf kun je de piramide als volgt lezen:

Basisbehoefte is o.a. een goede werkplek, met redelijke faciliteiten als koffie en toiletten.  Een laag hoger tref je zaken als baanzekerheid en secundaire voorwaarden aan. Daarna komen de sociale behoeften (een warm nest, lekker samenwerken) aan bod. Als dat ook voor elkaar is ontstaat de behoefte aan waardering en erkenning. Dat krijg je in organisaties vooral door feedback op je functioneren. Immers uit die feedback blijkt de erkenning die je voor je werk krijgt. In de hoogste laag hebben we het over ontwikkelinggerelateerde behoeften.  Maslow leert ons dat er sprake is van een hiërarchie van behoeften. Iemand die op een laag een tekort ervaart zal zich minder bezig houden met vraagstukken uit een hogere laag . Maar hij leert ons ook dat dezelfde middelen een heel ander doel kunnen dienen. Geld is voor een bijstandsmoeder belangrijk omdat het nodig is om te voorzien in de primaire levensbehoeften. Voor een ander, bijvoorbeeld iemand die een bonus ontvangt is het belangrijk omdat er erkenning uit blijkt. Voor de één betekent een cursus meer kans op behoud van werk, voor de ander is dezelfde cursus belangrijk omdat hij een ontwikkelingsmogelijkheid biedt. Dat geldt ook voor feedback.

Maslow en verandering

Wat gebeurt er nu tijdens een reorganisatie gezien door de bril van Maslow?
Reorganisaties kunnen allerlei consequenties hebben voor de betrokkenen. Voor sommigen betekent het nieuwe kansen (taakverbreding, promotie), voor anderen betekent het verlies van status (je gaat minder mensen aansturen, raakt je eigen kamer kwijt), of zelfs verlies van baan (contract wordt niet verlengd, ontslag). Vooral in de periode dat je nog niet precies weet wat de persoonlijke consequenties van de reorganisatie zijn gaat één en ander gepaard met (grote) onzekerheden. In elk geval zal vaak de verandering als een verlies worden ervaren. De betrokkene zal zich als het ware gaan terugtrekken op de behoeftenlaag waar dat verlies wordt ervaren. Iemand die bang is dat zijn/haar contract niet wordt verlengd, of dat er anderszins geen plaats meer in de organisatie is zal zich nauwelijks meer interesseren voor samenwerking, een bijdrage aan ‘het groter geheel’. Hij/zij zal proberen zijn kansen te vergroten door zichzelf te profileren en zal zijn zwakheden willen verbergen. Niet verwonderlijk dat iemand op dit bewustzijnsniveau elke vorm van feedback als een aanval  zal ervaren, hoe opbouwend die ook is bedoeld. Je confronteert hem/haar immers met een ‘zwakte’ die hij/zij liever zou willen verbergen. Zo kan zelfs iemand die eerder feedback vroeg en daar meteen iets mee deed (ontwikkelingsbewustzijn)  er opeens heel afwijzend tegenover staan.

Belang van goed geformuleerde feedback
Hierboven heb ik toegelicht hoe het komt dat mensen in reorganisatieprocessen opeens minder gemakkelijk ‘kritiek’ kunnen verdragen. De aanvallende tegenreactie is voor veel mensen de reden om dan geen feedback meer te geven. In geval van feedback geven aan leidinggevenden kan die afwerende reactie zelfs tot angst leiden om het te doen. De leidinggevende  is immers een belangrijke schakel in het creëren van het eigen gevoel van veiligheid naarmate je eigen positie minder zeker is als gevolg van de reorganisatie.

Als deze verschijnselen tot gevolg hebben dat er geen feedback meer wordt gegeven dan heeft de organisatie een probleem. Immers: geen feedback geven leidt tot een gebrek aan leervermogen, tot geroddel, onrust, een slechte werksfeer en apathie. Dat is voor de organisatie niet goed, maar ook heel onprettig voor alle betrokkenen. Des te belangrijker wordt het dat feedback op een goede manier wordt gegeven. Het vraagt dus extra aandacht voor  het goed formuleren van de feedback. Goed geformuleerde feedback is feitelijk, zonder impliciet of expliciet oordeel geformuleerd. Hierdoor en  door het te formuleren vanuit jezelf (de bekende ik-boodschap)  wordt feedback minder als een bedreiging ervaren en zal die minder uitnodigen tot het in werking zetten van verdedigingsmechanismen. Je kunt er de ‘tegenaanval’ mee ontkrachten.

12. Serendipiteit van alle tijden

Gastcolumnist Lisanne Peters

Toen ik het woord serendipiteit de eerste keer tegen kwam werd ik mateloos getriggerd. Ik wist niet waarom en kon het woord bovendien bijna niet foutloos uitspreken.  Wie verzint nou toch zo’n woord! Toch had ik het gevoel, dat begrip doet iets met mij en ik wil iets met dat verschijnsel. Langzamerhand struikelde ik minder over het woord en kreeg ik steeds meer gevoel voor de betekenis.

Serendipiteit volgens Wikipedia: is het vinden van iets onverwachts en bruikbaars terwijl je op zoek bent naar iets totaal anders.

Het woord werd geïntroduceerd in het Engels door Horace Walpole in de 18e eeuw, in een brief waarin hij het had over een verhaal dat hij had gelezen, het Perzische sprookje De drie prinsen van Serendip (Serendip is een oude Perzische naam voor Sri Lanka).
In wetenschap en techniek komen we regelmatig serendipiteit tegen. Zo was de ontdekking van penicilline door Alexander Fleming een voorbeeld. Terwijl Fleming zijn laboratorium opruimde, viel hem op dat een schimmel zich gevestigd had op een kweekplaat met kolonies stafylokokkenbacteriën en dat rondom die schimmel een zone lag waarin de bacteriën niet groeiden. Later analyseerde hij de door de schimmel uitgescheiden stof en dit bleek penicilline te zijn. Deze waarneming was voor Fleming waarschijnlijk al door tientallen anderen gedaan; maar Fleming was wel de eerste die erbij stilstond.

Ikzelf versta onder serendipiteit heel simpel: vinden waar je niet naar op zoek bent.
En dat gebeurt mijzelf de laatste tijd herhaaldelijk. Nu ik het eindelijk heb aangedurfd om wat actiever de sociale media te gaan gebruiken vind ik allerlei interessante, mensen, uitspraken, filmpjes, tips, adviezen, vragen, activiteiten, blogs en verhalen. En het mooie is als je ook daar weer verder op doorgaat  kom je een wereld vol gevonden voorwerpen tegen.

Onze jongste dochter is een schoolvoorbeeld van wat je noemt serendipiteit toepassen. Zij komt thuis met de allermooiste schatten. Ik vind die dan weer terug op de meest onmogelijke plekken in huis als ik naar iets anders op zoek ben natuurlijk! Ik ben daar dan ook lang niet altijd even bljj mee.
Als ik haar vraag hoe ze toch weer aan zo’n onnozel ding komt zegt ze: “die heb ik zomaar ergens gevonden”. En het prachtige is, ze koestert die voorwerpen als grote kostbaarheden. Ze heeft overal potjes, doosjes, tasjes, zakjes waar ze haar schatten in bewaart.
Door haar heb ik heel anders leren kijken en vind ik ook steeds meer wat ik helemaal niet zoek. Ik ben er zo ontzettend rijk van geworden! En weet je wat nou zo fantastisch is deze rijkdom is voor iedereen weggelegd. Serendipiteit is van alle tijden en voor alle mensen.

11. Maslow en het nieuwe werken

Van een collega kreeg ik de volgende tweet: “Is de nieuwe generatie, #medewerker20 de grootste belemmerende factor bij het invoeren van #hetnieuwewerken?” En er volgt een verwijzing naar een recent onderzoek onder 1800 studenten*. In een persbericht lezen we dat er onder jonge hoogopgeleiden weinig belangstelling is voor Het Nieuwe Werken. Ze willen graag een leuke sfeer hebben op hun werk, persoonlijk overleg, werken liever op kantoor en beginnen het liefst om 9.00 uur. Dat is slecht nieuws voor HNW-goeroes, Projectontwikkelaars en ICT-bedrijven.

Maar wel heel verklaarbaar.
In tweeërlei opzicht. Want de huidige studenten worden nog steeds op een traditionele manier opgeleid om in traditionele organisaties te werken. Het beeld dat zij hebben van organisaties wordt bepaald door hun ouders, door eigen ervaring tijdens bv. (snuffel)stages en door wat zij tijdens hun opleiding voorgeschoteld krijgen.

En dat is allemaal weinig HNW.

Een gedragskundige verklaring verschaft Abraham Maslow*, bekend van zijn
“klassieke” motivatietheorie, gebaseerd op een behoeftenhiërarchie. In het kort gaat dit model er vanuit dat mensen streven naar bevrediging van verschillende behoeften die onderling een zekere hiërarchie hebben. Het primaire niveau omvat de fysiologische behoeften, het tweede niveau is de behoefte aan zekerheid en veiligheid. Hoger in de hiërarchie treffen we sociale behoeften aan: het ergens bijhoren en de behoefte aan erkenning. Aan de top van de piramide staat de behoefte aan zelfontplooiing. De theorie zegt dat wanneer aan een behoefte is voldaan de eerstvolgende behoefte manifest wordt.

Voor de intredende jongeren wordt in de primaire behoeften natuurlijk voorzien.
Het tweede niveau is de behoefte aan zekerheid en veiligheid. Vertaald naar de praktijk: behoefte aan stabiliteit, aan structuur, orde, regels en grenzen. En dat is natuurlijk wat werken op een vaste plek, in duidelijke tijdschema’s, in een gestructureerde fysieke omgeving biedt. In je eentje aan de keukentafel op je laptopje accountmanagement doen voor een grote bank is dan iets heel anders.
En natuurlijk zijn ook sociale behoeften aan de orde: bij een groep of organisatie horen, deel zijn van een team, contact hebben met verschillende mensen. Aan deze behoeften is voor een deel te voldoen met moderne technologie, maar deze kan niet echt het vis-à-vis contact vervangen tussen mensen. En dat is waaraan ook behoefte is. Zeker wanneer de jonge medewewerker bezig is met inwerken, het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en daarbij graag directe feedback krijgt van een collega of mentor.

Maslow leert ons, dat wanneer niet aan een bepaalde behoefte wordt voldaan, mensen er naar streven om deze op een of andere wijze te bevredigen en dat de “hogere” behoeften dan minder belangrijk zijn.

En dat kan betekenen dat van Het Nieuwe Werken niet veel terecht komt of dat de betrokkene snel op zoek gaat naar een baan waarin wel aan deze behoeften tegemoet kan worden gekomen.

Organisaties die jonge mensen voor langere tijd willen binden: sla je klassiekers er op na !

* www.studenttalent.nl

** Motivation and Personality, Third Edition Abraham H. Maslow


10. The War for Talent

Onlangs hoorde ik iemand op de radio spreken over het Nieuwe Werken en “The War for Talent”. Ik miste een deel van het gesprek, omdat ik mijn aandacht vooral richtte op de file waarin ik me bevond. Een term die echter in mijn hoofd bleef hangen, was: “The War for Talent”. Een slogan die de laatste tijd vaker te lezen en te horen is en die al bijna een generatie teruggaat.

Ik herinnerde me een oud artikel in de McKinsey Quarterly* uit 1998, waarin sprake is van een “immanent War For Talent” die in de komende twintig jaar zal gaan woeden. In datzelfde artikel wordt gewag gemaakt van organisaties die een “burning desire” hebben om talent binnen te halen en vast te houden, de grootste kans op overleven hebben. Bedenk dat dit was ten tijde van de internet bubble rond de eeuwwisseling. In die tijd was er sprake van toenemende krapte op de arbeidsmarkt.
Deze bubble liep na enige tijd leeg. Daarmee koelde de economie af en verminderde de krapte op de arbeidsmarkt vanzelf.

Rond 2005 kwam deze term weer op, maar met de bankcrisis en de recessie van de afgelopen jaren was er weinig nieuws van het front. Inmiddels is de term weer te vinden op allerlei management sites** en in HRM lectuur.

“The War for Talent”. Het klinkt nogal onheilspellend voor een te verwachten tekort aan bijvoorbeeld financieel specialisten bij accountants, banken en verzekeringsbedrijven***.
Het duidt de strijd aan die tussen organisaties ontstaat bij het rekruteren van jonge, talentvolle medewerkers. Het strijdtoneel is dan het personeelsbeleid dat aantrekkelijk moet worden gemaakt voor de nieuwe generatie. Dat klinkt natuurlijk niet erg naar “War”. Dat laatste zou je veeleer kunnen aanduiden met de term leeftijdsbewust personeelsbeleid (een term uit de negentiger jaren van de vorige eeuw). Toentertijd gebruikt in de context van vergrijzing en langer werken door de baby boomers en nu dus gericht op hun opvolgers.

Relativering van deze “War for Talent” is wel op zijn plaats:  natuurlijk ontstaat er bij schaarste op de arbeidsmarkt meer concurrentie tussen organisaties. Met name tussen de grote, kapitaalkrachtige bedrijven en instellingen. Die concurrentie bestaat al jaren waar het gaat om het aantrekken van High Potentials (een term die we steeds minder horen) en Toptalent (de term die we steeds meer horen).

Maar is ook niet het volgende aan de orde: we kunnen veronderstellen dat er in organisaties onder het huidige personeel ook talentvolle mensen zijn, maar waarvan het talent om de één of andere reden niet tot wasdom is gekomen of wordt benut. Dat kan omdat ze bijvoorbeeld weggestopt zijn in bepaalde functies. Of omdat mensen hun talenten op andere plekken gebruiken, zoals in vrijwilligerswerk of bij hobbies. Of omdat ze als ZZP’er hun eigen onderneming zijn gestart.

Is het niet veel slimmer en meer de moeite waard om aandacht te besteden aan het ontketenen van dit talent? Door mensen meer ruimte te geven en niet te bureaucratisch te zijn waar het gaat om loopbaanontwikkeling van medewerkers? Want talent moet gedijen en daarvoor is ruimte nodig. Mensen moeten zelf ontdekken waar hun talenten zitten alvorens ze ermee aan de slag kunnen. En is dat niet veel interessanter dan een oorlog voeren?

Een tweede is: wat beloon je nou eigenlijk als organisatie? Het feit dat je vermoedt dat iemand bepaalde talenten heeft die hij of zij tot nut kan maken voor de organisatie of gaat het om de resultaten, de prestaties?
Als dat laatste zo is, dan zou de aandacht niet zozeer moeten liggen op werving, selectie en beloning, maar op de wijze waarop mensen hun plek krijgen in de organisatie om iets te doen met hun talenten, ze in speciale projecten met deze talenten aan de slag te laten gaan en te verfijnen, om te experimenteren en dingen te doen die hun bazen soms niet eens snappen.   

En misschien is dat wel de echte “War”: waarin managers talent en creativiteit niet meer weg managen in systemen en procedures, maar tot wasdom laten komen. Niet voor zekerheid en risicoloos gedrag gaan, maar voor onzekerheid van het experiment, niet bureaucratisch omgaan met loopbaanontwikkeling, maar juist het onconventionele ondersteunen. Mensen echt binden en ze niet beschouwen als een kostenpost.

*The War for Talent(1998), TheMcKinsey Quarterly, Issue 3.

 **  http://www.intermediairpw.nl/artikel/vakinformatie/220842/war-for-talent-topprioriteit-ceo.html (26 jan.2011)

***NRC Handelsblad 2007 ‘War for talent’ alleen bij het grote geld Gepubliceerd: 23 februari 2007


9. De B van Branding

Bij Branding wordt de volgende succesformule: R = K  X  B gebruikt. Oftewel: de inhoudelijke kwaliteit  van mijn werk (K), maal de branding (B) van deze kwaliteit bepalen mijn resultaat (R). In deze formule is de B van Branding één van de twee bepalende factoren voor succes. Maar wat houdt (Personal) Branding in?

De term Personal Branding zegt het al: jezelf zien als een “merk”. We denken bij een “merk” niet meer alleen aan producten of producenten van producten en diensten (zoals Coca Cola, McDonalds, Ikea, Google, Apple), maar we zien personen ook als een merk. Bijvoorbeeld Lady Gaga wier imago wordt gevormd door haar artistieke maar vooral extravagante kledingstijl of Martin Luther King die met zijn uitspraak:“I have a dream”niet meer uit onze geschiedenisboeken is weg te denken. Deze merken roepen, net als jouw merk, verwachtingen, beelden en gevoelens op bij anderen. Met Personal Branding beoog je dit (denk)proces zodanig te beïnvloeden dat je bij de ander een positieve associatie oproept die vervolgens het gedrag van deze persoon beïnvloed. Bijvoorbeeld de beslissing om gebruik te maken van jouw diensten als professional.

Opvallend in de vele omschrijvingen van Personal Branding is dat men streeft naar authenticiteit. Authenticiteit als ‘holy grail’. Klinkt logisch, maar wat houdt het dan precies in?

Volgens het woordenboek is authenticiteit: de bevestiging dat de persoon in kwestie inderdaad degene is voor wie hij zich uitgeeft; echtheid; geloofwaardigheid. In mijn visie heeft dit alles te maken met je hart, verstand en gedrag. De vraag die ik al eerder stelde is: lopen je hart, verstand en gedrag synchroon? Het is van belang om afstemming te vinden tussen wie je echt bent, wat je uitstraalt en hoe je jezelf neerzet. Volgens mij bepaalt deze afstemming de mate van authenticiteit van jouw brand.

Je hart oftewel je identiteit bepaalt jouw kracht, kernkwaliteit en definieert wie je diep van binnen bent. Jouw imago wordt o.a. beïnvloed door jouw gedrag en de wijze waarop mensen naar je kijken. Vraag je dus eens af: komt hetgeen ik uitstraal overeen met wie ik echt ben…..? Mijns inziens is een personal brand alleen succesvol als jouw ware ik congruent is met het beeld dat je neerzet. Bijvoorbeeld Barack Obama wiens sterke slogans: Change we can believe in, Yes we can! tot groot succes hebben geleid of Google de eerste zoekmachine op Internet waar medewerkers de tijd krijgen voor innovatie. Dus hoe groter de match, des te beter het te verwachten resultaat.

Hiermee is de B van Branding een bepalende factor in de succesformule.


8. Dienend leiderschap: kun je dienen en leiden tegelijk?

In de discussies over het type leiderschap dat past bij deze tijd, komt “dienend (‘servant’) leiderschap" vaak naar voor. Eigentijds leiderschap dat past bij maatschappelijk verantwoord ondernemen.  Maar dat ook antwoorden geeft op de  veranderingen  die samenhangen met  het nieuwe werken en web 2.0

‘Servant Leadership’ wordt voor het eerst genoemd door Robert K. Greenleaf in een essay uit 1970 en wordt nu beschouwd als een relevant Leiderschapsmodel dat een antwoord verschaft op de vragen van de moderne leiders.

Wat is ‘servant leadership’ ?
Dienend leiderschap kan worden omschreven als “het streven om volgers (lees: medewerkers) te dienen en hen te empoweren. Het ontwikkelen van het potentieel van de medewerkers wordt daarbij beschouwd als de beste manier om de organisatiedoelen te bereiken”.
Verschillende leiderschapsgoeroes zijn pleitbezorger van deze benadering, zoals Stephen Covey, Ken Blanchard en niet te vergeten Robert K. Greenleaf, die niet alleen het begrip ‘servant leadership’ heeft geïntroduceerd, maar dit ook uitdraagt via een naar hem genoemd instituut.

De Servant Leader heeft eigenschappen als luisteren, empathie, commitment aan groei van mensen en overtuigingskracht. Deze eigenschappen worden in het algemeen beschouwd als wenselijk voor de moderne leider. En dat is al zo sedert de jaren zestig, waarin men ontdekte dat aandacht voor de medewerker en diens behoeften en verwachtingen bijdraagt aan de productiviteit van die medewerker.

Veel auteurs (met name in de VS) zien dienend leiderschap als een universele vorm van leiden die o.a. geinspireerd is door Jezus Christus. Deze denkers grijpen dan terug op Bijbelteksten waarin Jezus zich uitspreekt voor dienend leiderschap en dit ook praktiseert.

Maar zoals bij alle ‘one best way’-benaderingen, geldt hier ook enige scepsis.
Twee belangrijke kritiekpunten:

Wie of wat wordt gediend ? Dient de leider zijn mensen, dient hij de zaak (in casu de eigenaars van de zaak) of ligt dit nog breder: dient hij de stakeholders ?
En zoals we allemaal weten, is het erg moeilijk om meer heren tegelijk te dienen...

Een tweede kritiekpunt is, dat het dienen van de mensen schuurt en wringt met een andere rol die leiders in organisaties hebben, nl. het beslissen over middelen (‘resources’). Daarmee beschikken ze over macht. Want de leider kan mensen ontslaan, de leider kan kosten besparen waardoor mensen harder moeten werken, enz.

Er is dus een machtsverschil dat leidt tot een asymmetrische relatie tussen leider en volger. Iemand “dienen” die je vervolgens kunt ontslaan wordt dan snel als hypocriet ervaren.

En daarin ligt de zwakte van deze benadering: de aanname dat “dienen” een vorm van “leiderschap” is.

Want leiderschap is het beïnvloeden van mensen in richtingen die vaak anders zijn dan men gewend is, die opoffering vragen, die moeilijk zijn en waarin het hogere doel het individuele belang overstijgt. En dat is wat anders dan het “dienen” van deze mensen.
 

7. Improvisatie     

Gastcolumn van Ger Casparie

Bij het woord improvisatie denk je wellicht aan geniale jazz muzikanten die eindeloos kunnen improviseren op een thema of acteurs die met minimale suggesties een hilarische scène kunnen spelen. Of die ene kampeer vakantie  in de regen met kinderen…….. Iedereen improviseert, altijd. Ik weet niet hoe het met u is, maar over het algemeen weet ik hoe mijn dag er uit gaat zien, maar ik heb geen idee hoe het exact gaat verlopen. Er gebeuren altijd onverwachte dingen waar je op moet reageren. Dat lijkt soms eng, maar het is onvermijdelijk. Bijvoorbeeld: je hebt een prachtige training ontworpen en die al een paar keer gegeven. Elke keer weer loopt het als een trein. Maar bij deze groep niet. Je weet niet wat het is maar je voelt dat je aan het trekken en sleuren bent. Op vragen krijg je weinig antwoord en er is nauwelijks animo om te oefenen. Het is een lastig en een uitdagend moment wanneer je besluit je programma los te laten, om te kijken wat er speelt en oprecht, positief, contact te maken. In 1979 schreef Keith Johnstone het boek Impro (Improvisatie en theater). Als artistiek leider, dramaturg en regisseur Van het Royal Court Theatre was hij dringend op zoek  naar spontaniteit.  De acteurs met wie hij werkte zaten te veel in hun hoofd. Het leek er op dat men geen ‘gewoon’ gesprek kon voeren op het toneel. Alles was bedacht en bewust vormgegeven, doods. Hij bedacht talloze oefeningen waarbij denken en doen zo verstoord worden dat je niets anders kunt dan spontaan reageren. Men moest improviseren. Dit gaf de acteurs de nodige energie en spontaniteit terug,  waardoor hun spel sterk verbeterde.

Deze oefeningen en technieken waren zo origineel en uitnodigend, dat er een nieuwe theatervorm uit is ontstaan: theatersport. Een theatervorm  waarbij de improvisatietechnieken van Johnstone en wedstrijdsport met elkaar verenigd worden. Goed kunnen improviseren op het toneel  bleek al gauw meer dan alleen een vaardigheid. Het is een manier van in het leven staan.

Want improviseren is constant jezelf aanpassen aan veranderende omstandigheden. Wanneer je goed kunt improviseren vergroot je je comfortzone, kun je sneller flexibeler inspelen op je omgeving, verbetert je teamwerk en je communicatievaardigheid.

Steeds meer trainers gebruiken improvisatie technieken tijdens hun training. Er is een wereldwijd netwerk: The Applied Improvisation Network(AIN) een gemeenschap van professionals  die waarde hechten aan het gebruik van improvisatie vaardigheden in organisaties met als doel het verhogen van  authenticiteit en bevordering van spontaniteit.

Wil je meer weten/lezen:
·       The Applied Improvisation Network
·       Improvisatietheater de Lelijke Eendjes

·       Werk in uitvoering, over de kracht van improviseren op de werkvloer door: Alieke van der Wijk en Henk Steen

·       Impro Improvisatie en theater, Keith Johnstone

6. Leren door:  “af te kijken”

Aan het eind van een traject van een half jaar met een groep projectleiders vroeg ik wat voor hun persoonlijk, belangrijke leermomenten waren geweest.  Een onderdeel dat veel genoemd werd is het Development Center. Een tweedaags programma waarin de projectleiders in allerlei verschillende situaties geplaatst worden en hen gevraagd wordt gesprekken te voeren met de betrokkenen in het krachtenveld. Mijn verwachting was dat men met name het uit spelen van die cases leerzaam zou vinden. Wat bleek: ook van het kijken naar anderen had men veel geleerd.

Leren door te kijken naar anderen. En dan vooral door te kijken naar die situaties die voor jou relevant zijn. Hoe pakt die collega dat gesprek aan? Hoe start hij het gesprek? Wat stelt hij aan de orde? Tijdens het Development Center zag je collega’s ook heel waarderend naar elkaar kijken: wat doet hij dat goed; zoals hij dat aanpakt, zo kan het blijkbaar ook. Maar ook reactie naar elkaar: “ik zag waar het mis liep; had je dat zelf ook in de gaten?”

Kijken naar anderen leert je een aantal zaken:

-        Het biedt je de mogelijkheid om van meer afstand naar een situatie te kijken;

-        Het geeft je inzicht in hoe je gesprekspartner tegen zaken aankijkt; het is makkelijker je in te leven in de ander als je zelf niet het gesprek hoeft te voeren;

-        Het biedt voorbeeldgedrag;
-        Het levert nieuwe ideeën op over hoe je zo’n gesprek ook  aan kunt pakken;
-        Je krijgt zicht op kritische momenten in een gesprek.

Kijken naar anderen is dus een hele goede voorbereiding voordat je zelf een gesprek gaat voeren. Eigenlijk sluit het aan bij een heel oud instructieprincipe: doe voor- doe na- doe zelf. Met dit verschil dat het nu niet de docent of trainer is die “voordoet”  maar een collega. En uit de ontwikkelingen vanuit de digitale wereld weten we inmiddels dat peers invloedrijk zijn en als belangrijke bron voor informeel leren worden beschouwd.
Brengt mij op een andere vraag: hoe zou je dat “leren door af te kijken” bewuster in kunnen zetten? Niet alleen tijdens trainingen en workshops maar ook op de werkplek? Wanneer iemand nieuw is een functie wordt hij vaak op sleeptouw genomen door een oudere, meer ervaren collega. Maar eigenlijk zou je dat dus je hele werkzame leven moeten blijven doen. Samen een gesprek voeren, mee gaan naar een bijeenkomst, gewoon om “af te kijken”. Daarbij hoort dat je ook reflecteert op wat je gezien hebt en daarmee ook je collega feedback geeft. Vergeet daarbij niet wat je erg in hem bewonderde… Dit vraagt extra inspanning en menskracht dat kost tijd en geld maar als we hier binnen organisaties bewust mee omgaan, zou het weleens een heel efficiënte vorm van leren kunnen zijn.

Heb jij je al afgevraagd waar je meer over wilt leren en bij wie je de komende maand gaat afkijken?
5. Hoe 2.0 bent u ?

Sedert een paar jaar is het nogal in zwang om bij bepaalde ontwikkelingen een “release” aanduiding te geven. Zo levert een zoektochtje in Google (nog steeds 1.0 ) o.a. op: Leren 2.0, Werken 2.0, Internet 2.0 (en zelfs 3.0), HRM 2.0, Ambtenaar 2.0 op. Er lijkt een soort “2.0 wereld” te onstaan. En je zou de vraag kunnen stellen: Hoe 2.0 bent u ?

De term 2.0 suggereert dat er sprake is van “beter” dan eerdere versies.
Althans, wanneer we kijken naar de oorsprong van deze aanduidingen. Deze termen komen uit de software engineering. En in die wereld houdt de Release Manager zich bezig met  “het op een systematische wijze invoeren van grote en/of cruciale veranderingen aan hard- en software”, aldus een vacaturetekst van een groot softwarehuis. 

Een release staat voor een “betere” versie van software. In de praktijk betekent dit dat er allerlei fouten en problemen uit gehaald zijn en dat de functionaliteit van het systeem of het programma is verbeterd. Het werken met releases heeft niet alleen technisch betekenis, maar speelt ook een belangrijke rol in de marketing van software. Het verkoopt uiteindelijk ook en zorgt voor continuïteit bij de producent van de software. Denk maar eens aan de bekende releases van bv. Windows: 95, 98, Millenium, XP, Vista, 7, waarbij de naamvoering steeds anders is om het beeld van “beter” te versterken.
Leren 2.0 zou op deze wijze een verbeterde versie zijn van Leren 1.0 en dat moeten we ons ook voorstellen bij een Ambtenaar 2.0 of bij HRM 2.0

En natuurlijk: met de technische ontwikkelingen van internet is er de afgelopen jaren veel veranderd in hoe mensen leven, werken en leren. Maar datzelfde geldt ook voor eerdere periodes. Denk bv. aan de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw waarin zaken werden gemechaniseerd en de auto, de wasmachine, de koelkast e.d. ingeburgerd raakten. En ook toen was er sprake van grote veranderingen in hoe mensen leefden en werkten.

En dat raakt aan de kern: het gaat om sociale veranderingen die hun weerslag hebben op alle menselijke activiteiten. In die zin zijn Leren 2.0 , Werken 2.0 (of Het Nieuwe Werken ) HRM 2.0 enz. veeleer te beschouwen als symptomen van maatschappelijke veranderingen.

Het gebruik van een versieaanduiding bekt lekker maar is suggestief. Deze fungeert daardoor eerder als een aanprijzing zoals we dat ook uit de reclame kennen: “Nu met een verbeterde formule......”

Ook wij zijn natuurlijk 2.0 .........

 
4. Personal Branding

Na grondig zelfonderzoek, het achterhalen van mijn eigen onderscheidende kracht, het ontwikkelen en geregeld inzetten van mijn elevator pitch tijdens borrels, netwerkbijeenkomsten etc. ben ik eruit: Ik ben niet de enige die op zoek is naar mijn Personal Brand!

Personal Branding wint aan populariteit, workshops en trainingen schieten als paddenstoelen uit de grond. Het is meer dan alleen jezelf presenteren en promoten. Het heeft alles te maken met beïnvloeding; concreet betekent dit invloed hebben op het beeld dat anderen van mij hebben, maar hoe doe ik dat(goed)?

Talloze goeroes (o.a. T. Peters, R. Setty, M. Swanborn)hebben hier ideeën over,

maar wat is voor mij het beste idee? Dit en nog veel meer vragen stel ik mijzelf. Waar ben ik goed in en wat maakt mij speciaal? wat drijft mij in mijn werk? Wat maakt mij ‘uniek’?
Steeds meer ben ik mij bewust van het feit dat mijn prestaties afhankelijk zijn van de inhoudelijke kwaliteit  van mijn werk(K), maal de branding(B) van mijn resultaat(R). Met andere woorden profilering van datgene waar je goed in bent wordt steeds belangrijker. Het aloude ezelsbruggetje geldt hier nog steeds. Vermenigvuldigen met “0” is flauwekul dus je hebt blijkbaar beide componenten nodig om succesvol te zijn.

De succesformule: R = K * B

De afstemming tussen wie je bent (identiteit) en hoe mensen je zien (imago) vergroot je zichtbaarheid. Lopen je hart, verstand en gedrag synchroon? Personal Branding geeft invulling aan de “B” in de succesformule. Het is namelijk de manier om jezelf als succesvol merk in de markt te zetten! Want:

“If there is nothing very special about you(r work), no matter how hard you apply yourself you won’t get noticed…”(M.Goldhaber) Personal branding


3. Talent Management: woekeren met talent

Enkele dagen geleden was ik bij een klant die mij vertelde dat men, aanvullend aan de enkele jaren geleden ingevoerde systematiek van performance management, is gestart met Talent Management.

Mijn gesprekspartner hield een gloedvol betoog waarin hij o.a. vertelde dat  Talent Management uiteindelijk is gericht op het optimaal inzetten en ontwikkelen van medewerkers. Maar dat moet natuurlijk wel aansluiten op datgene wat de organisatie wil bereiken.  Ja, en het moet leiden tot grotere betrokkenheid van mensen, meer engagement bij betere performance.

Wat onbeantwoord bleef, is: wat zijn dat nou eigenlijk, talenten ? En: wat is Talent Management in “gewoon” Nederlands ?

Om met het begrip talent te beginnen: ten tijde van de Romeinen stond Talent voor de meest waardevolle munt. Een Talent had de waarde van wat een volwassen man kon dragen aan edelmetaal.  Dat was ongeveer 6000 zilveren drachmen waard. In die tijd was een drachme het dagloon van een arbeider. Een Talent had  de grootst mogelijke waarde. Daar moest iemand dus een groot deel van zijn leven voor werken.  Die talenten spelen ook een belangrijke rol in een bijbels verhaal.
Mattheus (Matth.XXV, 14-30) geeft een gelijkenis waarin een heer die op reis gaat zjin drie knechten talenten geeft. Twee van hen hebben na terugkeer van hun heer het aantal talenten vermeerderd, terwijl de derde ze heeft begraven omdat hij bang is om ze kwijt te raken. Als de heer dit hoort ontsteekt hij in woede.
Talenten moet je niet begraven, je moet ermee woekeren !

En hiermee komen we volgens mij op de beste omschrijving van wat Talent Management inhoudt: van een medewerker wordt verwacht dat hij met zijn talenten woekert, dus:” zijn gaven productief maakt, ze zo goed mogelijk besteedt, er zoveel mogelijk voordeel van trekt”
En niet: zijn talenten begraaft “zijn kennis en bekwaamheden ongebruikt laten”.

Dat dit niet vanzelf gaat, laat de Bijbelse tekst reeds zien. Bewuste aandacht voor Talent Management kan dus veel bijdragen en voorkomen dat mensen hun talenten begraven.

bron: F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk). 


2. Het nieuwe werken: gaat het nu om de teller of doen we het voor de noemer?

In het boek “het Nieuwe Werken ontrafeld” van Baane, Houtkamp en Knotter wordt ingegaan op de verwachte opbrengsten van HNW. De afgelopen twee jaar heeft bij veel organisaties het verlagen van kosten centraal gestaan (de noemer) Het nieuwe werken past daar goed in: minder huisvestingskosten, verlaging van reiskosten en besparing op ziekteverzuim en ongewenst verloop. Dat is echter een weinig inspirerende insteek van HNW en voor mijn gevoel eentje die alleen op de korte termijn werkt. Wil je echt met HNW aan de slag dan moet je je mijns inziens richten op de teller: de vergroting van je opbrengsten. En daar zitten nog wel wat haken en ogen aan….

Als opbrengsten worden genoemd: prestatieverbetering, een aantrekkelijker werkgeversimago maar ook het verhogen van de klanttevredenheid en duurzaam ondernemen. Die opbrengsten komen echter niet vanzelf. Het gaat om Bricks, Bites & Behavior. Bricks en Bites zijn te organiseren maar met name het derde aspect: Behavior maakt het voor ons vak interessant. Want sturen op resultaten is toch heel iets anders dan de controle houden. Hoe doe je dat als leidinggevende? En hoe zorg je ervoor dat je iedereen mee krijgt, niet alleen de jonkies? Fascinerend en misschien ook wel heel logisch is dat je hier in de aanbevelingen thema’s tegenkomt die bij veel vernieuwingen gelden: het grote belang van voorbeeldgedrag, ook aan de top ( als de directeur nog steeds stip om half 9 binnenkomt en zelf niet thuis werkt gaat het natuurlijk niet werken); het terugvallen in oud gedrag (een nieuwe maar wel weer vaste werkplek) en bijvoorbeeld het belang van goede ondersteuning ( de bites moeten wel werken…).

Maar dat gedrag blijft fascinerend. Tellerwinst behaal je alleen als gedrag daadwerkelijk verandert. Zowel bij de medewerker als bij  zijn leidinggevende.  Het vraagt ook om een heel andere manier van leiding geven. Een manier die veel meer aansluit bij de medewerker. Veel meer gericht op ondersteuning en coaching dan op controle. Een leidinggever die samenwerking stimuleert en faciliteert. Gastheer is. Maar ook een gezamenlijke visie kan ontwikkelen met zijn mensen. Verbindt. Een mijns inziens inspirerend maar ook noodzakelijk toekomstbeeld om HNW te laten werken. Ook mooie thema’s om met leidinggevers mee aan de slag te gaan.

Het nieuwe werken ontrafeld, Baane, Houtkamp en Khotter, Stichting Management Studies 2011.

1. Een bijzonder vak: Denken en blikken........

Afgelopen week was een relatief rustige week: mijn collega’s en ik zijn nog wel een dag of drie onderweg geweest, maar het ging steeds om relatief korte afspraken bij mij, maar ook bij de anderen. Afspraken i.v.m. netwerken, acquisitie en vooral coaching.  En dat laatste is in het afgelopen jaar sterk toegenomen in ons werk. Steeds meer individuele vragen naar ondersteuning van vooral dertigers en veertigers.

Vragen die, bedacht ik onderweg in de auto, globaal in twee categorieën te verdelen zijn: mensen die niet tevreden zijn met wat ze nu doen en die zich afvragen “what’s next ?” En: mensen die zelf niet tevreden zijn, maar waarover de organisatie ook niet tevreden is over de afgelopen periode. Zij hebben een ander perspectief en stellen dus ook andere vragen. En er zit wel een zekere logica in: de mensen die zich afvragen: wat is mijn volgende stap ? Wat wil ik ? Wat kan ik ? Wat is mijn ambitie ? hebben de blik vooral vooruit gericht. Zij denken wel terug, maar blikken vooral vooruit. Bij de tweede groep gaat het meer om terugblikken en vooruitdenken.

Op die gedachte kwam ik, toen een van de mensen die ik coach, aan het eind van de geplande sessie de vraag stelde of ik nog even tijd had. Vervolgens schilderde hij op indringende wijze de pijnlijke, lastige momenten van de afgelopen twee jaar. Hier niet het terugdenken aan wat achter je ligt en een beeld vormen van wat je aan mogelijkheden en kansen hebt in de toekomst, maar vanuit het heden kijken naar het verleden om dat te leren begrijpen, zodat je kunt gaan nadenken over hoe je verder gaat.

Denken en blikken: we hebben een bijzonder vak.